“Tranen zijn geen doel op zich. Het zijn passanten die even hun hand opsteken als er net iets te veel vanbinnen is aangeraakt”
Zakdoekjes. Bij een vrouw zet ik ze klaar. Voor een man houd ik ze strategisch verborgen. Vrouwelijke cliënten laten doorgaans na een minuut of tien hun (eerste) tranen lopen. Mannen doen in mijn praktijk vaak hun stinkende best om de ogen droog te houden. Als ze onverhoopt toch (kortstondig) breken, haal ik heel subtiel een doosje ‘van die snuifdingen’ tevoorschijn, zoals een snotterende oud-militair de tranendempers bestempelde.
Noem het slimme gastvrijheid. In de veiligheid van mijn praktijkruimte mogen mannen en vrouwen hun gang gaan. We praten (honderduit), luisteren (altijd), lachen (veel), schreeuwen (soms), zwijgen (regelmatig) en huilen dus ook. Nou ja, de cliënt huilt. Daar trek ik mijn professionele grens. In mijn stoel ben ik heus weleens geraakt door de hartverscheurende verhalen van cliënten. Niet dat je dat kunt merken. Rondje Vondelpark, en ik ben het weer kwijt.
Ik merk bij het schrijven over mijn empathische betrokkenheid hoe ik me stilistisch probeer te vermannen. Nou geen watje worden, Tim. Voor je het weet, schrik je potentiële cliënten af. Toch is dat het risico van mijn vak. Wie verbinding legt door zijn hart te openen, zal ook op die plek worden beroerd.
‘Stel je voor dat ze me zo thuis zien,’ sprak een andere cliënt die tien jaar geleden zijn kind had begraven en was vastgelopen op zijn werk. ‘Dan zijn de gevolgen niet te overzien.’ De beginveertiger droogde zijn betraande wangen met de zakdoekjes die ik ongemerkt naast hem op de vensterbank had gezet. Het was de vijfde sessie, en manhaftig had hij zijn verdriet verborgen gehouden.
‘Ik gun jou dat je je tranen op een dag ook thuis durft te tonen,’ zei ik. Hij keek me aan alsof ik gek geworden was. Dat was niet de bedoeling. Emoties tonen kwam hij bij mij leren, een beetje op aandringen van zijn vrouw. Het was gelukt. Klus geklaard. Een zesde sessie werd afgezegd. Een halfjaar later kwam er een mail. Of hij weer eens mocht langskomen.
Tranen zijn geen doel op zich. Het zijn passanten die even hun hand opsteken als er net iets te veel vanbinnen is aangeraakt. Bij mij geen stiekem scorelijstje van geplengde zoutdruppels. De schaamte is mij welbekend. Ik weet donders goed hoe ik jaren geleden zelf uit alle macht probeerde om op de werkvloer mijn emoties te bedwingen, en daar een paar keer niet in slaagde. Verdomme, wat een slapjanus. Ronduit gênant, vond ik. Inmiddels weet ik beter. Huilen? Hoeft niet, mag best.
Tijdens een familie-opstelling naar zijn getroebleerde jeugd begon een man te schokschouderen. Hij keek me boos aan vanachter zijn prikkende ogen. Dat moest ik niet nog een keertje flikken, zei hij ferm. Een sessie later was het weer raak. Ik kon me niet inhouden. ‘Dit doe ik met opzet, hoor.’ We barstten in lachen uit. Want intens verdriet en vrolijke vreugde gaan bij mij hand in hand. Alles is okay.
Vrouwen huilen gemiddeld twee tot vier keer per maand. Mannen doen het een keer in de twee maanden. Vrouwen huilen niet alleen vaker, ze huilen ook intenser en langer. Dat is wetenschappelijk onderzocht, schrijft ‘huilprofessor’ Ad Vingerhoets in zijn boek Tranen, waarom mensen huilen. ‘Mannen huilen relatief gezien vaker bij positieve gebeurtenissen, zoals sportieve overwinningen, ervaringen van kameraadschap, altruïsme en opoffering, en zeker ook bij de geboorte van hun kind. Vrouwen huilen relatief vaak in conflictsituaties, als ze een soort machteloze woede voelen,’ aldus de inmiddels afgezwaaide hoogleraar Emoties en Welbevinden.
Onmacht is een terrein waarop vooral mannen zich niet goed raad weten. Wie vanbinnen pijn lijdt en als kind niet heeft geleerd dat het prima is om toe te geven aan emoties van diep verdriet, wil nog weleens vluchten in destructief compensatiegedag. Naar de fles grijpen, keihard gaan werken, zijn partner afsnauwen, de gokhal opzoeken of zich verliezen in roekeloze seks of overmatig sporten. Als mannen zich bij mij melden, staat niet zelden dat pantser op het punt kapot te kraken. Net niet te laat dus.
Tijd voor een biecht. Ikzelf heb nooit een traan gelaten om de dood van mijn vader. Ik was dertien jaar toen hij stierf in 1978, en opgevoed in een cultuur waarin echte mannen niet huilen. Mijn vader was zo’n ‘echte man’. Rouwen deden we toen niet. Het leven ging door, wel veinsde ik tranen toen ik kort na zijn dood een proefwerk dreigde te verknallen. De lerares zag het. Ik kreeg een voldoende.“Ik koos er na enige tijd voor om mijn dagelijkse dijkdoorbraak onderweg naar het werk te laten gebeuren. Steevast lieten mijn tranen de provinciale weg tussen Weesp en Bussum overstromen. Bij aankomst in Hilversum was er niks meer aan de hand.”
Hoe anders was dat toen in 2009 mijn echtgenote plots overleed. Goeie genade, er was geen houden aan. Niet voor niets noemde ik mijn rouwdagboek Tranen van liefde. Mijn zoontjes zagen mijn tranen en brulden hartstochtelijk mee. Louterend en opluchtend was het, totdat ik merkte dat het ook hinderlijk kan zijn in het rouwproces. Vader moet ook een veilige haven blijven. Kwestie van doseren, dus koos ik er na enige tijd voor om mijn dagelijkse dijkdoorbraak onderweg naar het werk te laten gebeuren. Steevast lieten mijn tranen de provinciale weg tussen Weesp en Bussum overstromen. Bij aankomst in Hilversum was er niks meer aan de hand. Dat houd ik vaak ook vrouwen voor die twijfelen over de emoties van hun man na een groot verlies. Ze janken heus wel, op zolder of in de schuur. Laat ze maar, zeg ik dan.
Psychiater en psychoanalyticus Frank Koerselman kon als kind niet slapen na de zelfmoord van een jongen op zijn school. Zijn moeder stuurde hem naar de huisarts. ‘Een bullebak,’ vertelde Koerselman afgelopen februari in NRC, naar aanleiding van zijn nieuwe publicatie Ontvadering. ‘Weet je wat hij zei? GAAN WIJ ONS AANSTELLEN?’ Die huisarts had groot gelijk volgens Koerselman. ‘En ik was meteen van mijn probleem af.’
De anekdote ging met een provocatief lachje gepaard, maar mij maakte het verontwaardigd. Hoezo dan? Het staat haaks op alles wat ik predik. Ik onderdrukte de aanvechting om de hooggeleerde zakkenwasser te bellen en de huid vol te schelden, voor zover hij daarvan onder de indruk zou zijn geweest. In plaats daarvan kocht ik zijn boekje. Daarin schrijft Koerselman iets wonderschoons over de emotie angst. ‘Flink zijn is niet ‘niet-voelen’, maar ‘ondanks voelen je impuls beheersen’. Moed is dus niet ‘niet bang zijn’, maar ‘ondanks angst toch doen wat moet’.’
Helemaal mee eens. Daarin herken ik ook de grootsheid van een man die zijn tranen durft te tonen, en niet alleen achter mijn gesloten deur. Keer op keer ontdek ik hoe menig vader in gebreke is gebleven om zijn zoon voor te leven hoe je sterk kunt zijn, juist door te voelen en niet door te verstillen. Voor de duidelijkheid, we gaan nu niet onze papa’s van alles verwijten. Want dan moet je ook kijken naar opa, naar je overgrootvader, en naar diens ouweheer. Een betrokken vader (Koerselman noemt dit type ook wel lerende of stimulerende vader) kan breken met dat patroon van generatie op generatie.
‘Door eigen ervaring kan de stimulerende vader uitgroeien tot een wijze vader,’ aldus Koerselman in Ontvadering. ‘Deze vader heeft zelf tegenslagen gehad en heeft geleerd die te verdragen. Hij kan daardoor omgaan met gevoelens als teleurstelling en ontgoocheling zonder verbitterd te raken.’
Liever ziet Koerselman niet dat een flinke man gaat huilen. Bullshit, daar haak ik af. Als de vader af en toe zijn tranen kan tonen zonder volledig de weg kwijt te raken, dan weet de zoon (en later wellicht de kleinzoon) dat een echte man juist wel mag huilen. Ik noem dat een gezonde bedding. Zie het als een extra voorwerp in de gereedschapskist vol harde én zachte emoties. Het maakt je echt niet minder mannelijk.
Stoer mag dus, autoritair liever niet. Dominant is prima, met respect. Tranen kunnen, maar niet te pas en te onpas, en alleen als hij dat wil. Als therapeut omarm ik alle emoties, maar wijs ik het pad dat de cliënt zelf te bewandelen heeft. Als baas van een bedrijf deins je niet terug voor de brok in eigen keel, want daarmee voelt de werknemer zich gehoord en gezien. Kwetsbaar jongleren met gevoelens is een toonbeeld van mannelijke (en vrouwelijke) kracht.
Binnen die kaders bewaak ik mijn persoonlijke tranendal. Ergens in huis staat een speciaal doosje zakdoeken verstopt, gereserveerd voor mij alleen. Heel soms betrap ik me erop dat ik best eens een lekker potje zou willen grienen om die dooie pa van mij. Het liefst ongestoord en onbedaarlijk. Maar wat ik ook probeer, dát lukt me niet.