“Het verbaasde me dat die rouwervaringen zo van elkaar verschilden“
Dat rouwervaringen sterk van elkaar kunnen verschillen, ondervindt Ine (70), humanistisch spreker op uitvaarten, na het overlijden van twee goede vriendinnen en haar beide ouders.
“Mijn eerste rauwe, pijnlijke rouwervaring overviel me in 1996. Ik verloor een vriendin – net zo oud als ik, met drie kinderen – aan kanker. Verschrikkelijk vond ik het. Jaren later kon ik er nog steeds om huilen. Toen een aantal jaar daarna een andere vriendin door zelfdoding om het leven kwam, voelde de rouw anders. Ik had er verdriet om, maar ik gunde haar de rust. Het verbaasde me dat die rouwervaringen zo van elkaar verschilden. Waarom ben je van de dood van de een meer van slag dan van de ander? Dat vind ik nog steeds vreemd.
Hetzelfde gebeurde na de dood van mijn vader en moeder. Mijn vader stierf plotseling aan een hartstilstand op vakantie in Drenthe. Jarenlang als ik een oudere man op de fiets zag, dacht ik: Oh, dat is papa. Mijn moeder overleed twee jaar geleden, op 93-jarige leeftijd. Ze was dementerend, woonde in een verzorgingshuis en wilde niet meer. Ik vond het een opluchting, voor haar, maar ook voor mijzelf als mantelzorger. Ik gedenk haar dood jaarlijks, spreek er ook over met mijn broer en zussen. Maar het verdriet is anders. Eigenlijk vond ik het verdrietiger dat ze niet eerder was gestorven. De laatste drie jaar van haar leven waren een lijdensweg, maar door haar dementie was euthanasie geen optie.
Spreker op uitvaarten
Toen mijn vader nog leefde, zag hij me spreken op de uitvaarten van mijn schoonouders. Terwijl mijn vader nooit erg complimenteus was, zei hij: ‘Dat heb je mooi gedaan. Ik wil dat je ook op mijn uitvaart mijn verhaal vertelt.’ Ik heb inderdaad gesproken bij zijn afscheid. Zijn compliment had zoveel indruk gemaakt, dat ik humanistisch spreker ben geworden op uitvaarten. In tien jaar tijd ben ik op 170 uitvaarten spreker geweest. Telkens heb ik weer het idee dat ik het doe voor mijn vader. Mensen vragen weleens of het zwaar is, maar zo ervaar ik dat niet. Ik krijg weleens tranen in mijn ogen als ik zie hoe verdrietig nabestaanden zijn, maar ik heb er zelf geen verdriet van. Mijn eigen rouwervaringen komen niet naar boven. Drie dagen na de uitvaart van mijn moeder was ik al in staat om een andere uitvaart te begeleiden. Dat kon, omdat ik op dat moment niet met mijn moeder bezig was.
Het meest indruk maken de uitvaarten waarbij de relatie tussen de overledene en de nabestaanden ingewikkeld is. Ik heb eens een gesprek gehad met drie volwassen zoons van rond de vijftig. Ze hadden al jaren geen contact met elkaar en met hun inmiddels overleden moeder. Over haar zeiden ze alledrie: “Het was een kreng”. In mijn toespraak probeerde ik te vertellen waarom hun moeder zo was zoals zij het hadden ervaren. Erna kwamen de zoons naar me toe; ze hadden weer contact met elkaar. Onze ontmoeting had het gesprek weer op gang gebracht. Dat heb ik als een pareltje ervaren.
Niet bang voor de dood
Zelf ben ik niet bang voor de dood. Ik heb mijn hele uitvaart al geregeld, van de toespraak tot de muziek. Het stuk ervóór, dement zijn, in een verzorgingshuis terecht komen en afhankelijk zijn, dat boezemt me angst in. Zodra ik iets kwijt ben, denk ik: het begint! Maar ik moet inzien dat je op mijn leeftijd wel eens wat vergeet. Ik heb met het verlies van mijn naasten leren leven. Maar verdriet blijft onderdeel van het leven. Mensen vragen me vaak: hoe lang duurt dit rouwproces? Daar kan ik geen antwoord op geven. Maar op den duur slijt het verdriet echt, al blijf je het bij je dragen.”