“Het was voor ons te moeilijk om de schijn op te houden. Sinds de begrafenis heb ik weinig verdriet gevoeld.”
Als de band met een naaste niet goed was, kan rouw er heel anders uitzien. Het gemis is minder aanwezig en er is soms zelfs sprake van opluchting, merkt Kees na het overlijden van zijn moeder. “Misschien komt het grote verdriet in een later stadium nog, maar een rouwproces hangt echt af van de band en de omstandigheden.”
“Pas op latere leeftijd besefte ik me dat mijn moeder een psychische aandoening had. Het Münchhausen-by-proxysyndroom, waarbij iemand aandacht zoekt door fysieke of psychische klachten bij een kind voor te wenden of te veroorzaken. Mijn broertje was vroeger altijd ziek, maar artsen konden nooit iets vinden. Toen hij volwassen was, heeft mijn broertje met de huisarts alle medische gegevens nagelopen en was de conclusie overduidelijk. Als ik nu terugdenk aan onze jeugd, zie ik inderdaad in dat mijn moeder zichzelf altijd op de voorgrond zette door iets medisch van ons te vinden. Ook toen we al volwassen waren. Bijvoorbeeld door aan de omgeving te vertellen dat één van ons anorexia had, terwijl dat niet het geval was.
Ik had altijd al moeite met mijn moeder, maar toen ik hoorde van haar aandoening keek ik anders naar haar. Ik kon meer afstand nemen, meer bij mezelf blijven op het moment dat ze veel aandacht nodig had. In de jaren voor haar overlijden kreeg ze Alzheimer en werd ze nog ongeremder in haar communicatie. Omdat ik haar ook als slachtoffer zag, heb ik haar wel intensief kunnen bijstaan in die periode.
Niet meer standby staan
Mijn moeder is een paar maanden geleden overleden. De begrafenis hebben we in besloten kring gehouden. Haar omgeving wist niet van haar aandoening en het leed dat dat bij ons had veroorzaakt. Het was voor ons te moeilijk om de schone schijn op te houden. Sinds de begrafenis heb ik weinig verdriet gevoeld. De leeftijd zal daarin ook een rol hebben gespeeld; ze was 89 toen ze overleed. Voor nu overheerst de opluchting. Ze vroeg zoveel aandacht, voor elk wissewasje belde ze. Soms – als ik bijvoorbeeld een stukje ga fietsen – sta ik nog steeds op scherp: ik kan weer gebeld worden. Dan besef ik me dat dat niet meer zo is, ik hoef niet meer standby te staan.
Mijn broer en ik bezochten mijn moeder zeer regelmatig in het verpleeghuis. Eén van de verzorgsters prees dat. Sommige ouderen kregen maar heel af en toe bezoek. Daar zei ze wel iets bij, wat me raakte: ‘We vinden daar iets van, maar kennen de omstandigheden niet’. Misschien spelen er zaken uit het verleden die maken dat kinderen amper langskomen. Ik en mijn broertje hebben het ook als lastig ervaren om voor mijn moeder te zorgen. Toch zag ik het als mijn plicht. Wij waren nu eenmaal de enigen in haar nabijheid die echt iets voor haar betekenden. Bij het laatste contact, toen ze op sterven lag, kneep ze in mijn hand. Dat vertelde me dat ze wist dat ik erbij was. Het geeft me de rust dat ik heb gedaan wat ik moest doen.
Onbegrip uit de omgeving
Rouw is iets heel persoonlijks. Er zijn wel verschillende stadia van rouw vastgesteld, maar ik merk dat dat bij iedereen verschilt. Dat stuit soms op onbegrip in je omgeving. In mijn veertiger jaren werd ik weduwnaar. Toen zat rouw in de meest alledaagse dingen. Je hebt samen je maniertjes, je stopwoordjes. Dat viel ineens weg en dat vrat aan me. Ik had het geluk om relatief snel na het overlijden mijn huidige vrouw te ontmoeten. Dat was natuurlijk fijn, maar het hielp me ook in mijn rouwproces: er was iemand met wie ik mijn verdriet kon delen. Voor sommige mensen in mijn omgeving was dat moeilijk te begrijpen: dat wanneer je iemand anders leert kennen, de overledene niet vergeten is. Dat heeft me destijds contacten gekost. Op mijn beurt ben ik blij dat het zo gelopen is. Er staat weer iemand naast me.”