
Rouw is zichtbaar in de vragen die mensen eigenlijk niet durven stellen
Het is halverwege de ochtend, zo’n moment waarop alles even op routine draait. Een computer die raast, koffie die al lang lauw is, dossiers die nog openstaan. Ik loop door de gang en zie dat een vrouw me aankijkt. Ik herken haar meteen—en in één seconde brengt ze me terug naar een paar maanden geleden. Ze knikt. Zo’n klein knikje dat je alleen herkent als je erbij was. Ik weet meteen wie ze heeft verloren. Ook waar dat gebeurde, en hoe het ging.
We spreken niet; het moment is te kort. Maar één blik is genoeg om me terug te slingeren naar die kamer, waar het zacht was. En zwaar. Naar het bed waar we samen omheen bewogen alsof we in een heiligdom stonden. De verpleegkundige die een glas water neerzette. De zoon die de radio zachter draaide. De vrouw die, bijna verontschuldigend, zei: “Zo was hij altijd.” Een klein detail—maar door de setting draagt het ineens alles.
Rouw komt overal doorheen en staat vaak al dagen, weken, of nog langer in de kamer. Onzichtbaar, maar voelbaar in de vragen die mensen stellen. Zonder ze helemaal te durven stellen.
“Hoe lang nog, denkt u?”
“Ziet u verbetering?”
“Wat zou u doen, dokter?”
Voor ons gaat de dag verder. Niet uit onwil, maar omdat het moet. Er staan gesprekken gepland, er is een overdracht, ergens piept een infuuspomp. Soms voelt dat misplaatst: dat jij in een vergadering zit over protocollen, terwijl iemand thuis voor het eerst aan de lege kant van het bed ligt. Dat jouw leven doordendert, terwijl dat van hen in tweeën breekt.
Ik denk vaak aan de kleine dingen die nabestaanden vertellen. De man die nog wekenlang het oude nummer van zijn vrouw bleef bellen “omdat haar voicemail zo geruststellend klinkt.” De vrouw die de sjaal van haar man bleef dragen, niet omdat ze het koud had, maar omdat hij nog rook naar buitenlucht en aftershave. De dochter van acht die het dekentje opvouwde “zoals papa het altijd deed.” Er zit zoveel liefde in deze gebaren dat je er bijna stil van wordt.
Rouw begint niet netjes en eindigt niet keurig. Het loopt mee, verplaatst zich, verstopt zich in een jaszak, of in een geur die je opeens overvalt als je in de supermarkt staat. Het is wat achterblijft wanneer de rest van de wereld weer verdergaat. En misschien is dat het wel, elke keer opnieuw: dat rouw de enige vorm van liefde is die geen lichaam meer heeft – maar nog altijd even hard klopt.


